Ja-Sprong
De
afgelopen week heb ik Anna Tilroe’s pamflet ‘De
Ja-Sprong
naar een nieuwe vitaliteit in de kunst’
uit 2010 herlezen. Het is opgebouwd
uit 2 delen. Het grootste deel, de eerste 50 bladzijden, gaat over
de wurggreep van het grote geld en de commercie op de hedendaagse
kunst. Tilroe beschrijft de mechanismen van dit drama en de rol
hierin van de collectioneurs, het museum, de curatoren, de
galeriehouders, de kunstenaars en de critici. Ze toont ons een
wereld waarin de hedendaagse kunst gereduceerd is tot een
verhandelbaar product, ontdaan van alle inhoudelijke en morele
waarden. Een somber en uitzichtloos beeld.
In de
laatste 4 bladzijden van haar pamflet schets Tilroe hoe de kunst zich
zou kunnen onttrekken aan de gijzeling van het grote geld. Daar is in
haar ogen een belangrijke rol weggelegd voor de kunstenaar en het
museum.
´Een
kunstenaar kan met een intelligent gebruik van de middelen van de
kunst aan een beeld, een voorwerp, een tekst of wat dan ook maar
onbestemd of afgesleten in het rond slingert, een betekenis toekennen
die het een ziel geeft, of zoals Camus het noemt, ´tot een geheel
maakt´. Einde citaat blz. 62. Een bladzijde eerder citeert ze de Frans/Algerijnse schrijver
Albert Camus die op zijn beurt weer naar Marcel Proust verwijst.
´De grootsheid van Proust,
schrijft de Algerijnse Fransman, is dat hij in zijn boek De
tijd hervonden een
versnipperde wereld bijeenbrengt en daaraan betekenis geeft’. Einde
citaat blz 61. Met deze citaten omschrijft Anna Tilroe de niet
geringe taak die ze voor kunstenaars weggelegd ziet. Kunstenaars
dienen de wereld voorzien van nieuwe vergezichten en visies die zin
geven aan de westerse cultuur. We moeten het cynisme en
cultuurpessimisme te lijf met Nieuwe Grote Verhalen. De kunstenaar
kan daarin een leidende rol vervullen.
Daarnaast
benadrukt Anna Tilroe de taak van het museum. Het museum zou moeten
´tonen dat alles niet
alleen is, maar ook geworden is. Dat een kunstwerk niet op zichzelf
staat, maar dat er altijd iets aan is voorafgegaan wat raakt aan
andere opvattingen, andere ontwikkelingen, andere culturele uitingen,
andere tijden. Einde citaat
blz 63. Het museum zou de nieuwe Grote Verhalen moeten tonen, maar
ook laten zien dat ze niet uit de lucht komen vallen. Het museum
maakt context, geschiedenis en inbedding zichtbaar.
Ik ben
het in grote lijnen met Tilroe’s visie op de taak van de kunstenaar
eens. De kunstenaar brengt in zijn werk de versnipperde wereld weer
bijeen. De leegte en het cynisme van de westerse cultuur wordt
veroorzaakt door de afwezigheid of het verlies van een Groot
Verhaal. Maar ze lijkt vergeten te zijn dat de westerse cultuur
gebouwd is op een groot verhaal, namelijk het grote verhaal van het
christendom. Daar lees ik niets over. Dat is des te vreemder gezien
het hierboven aangehaalde citaat, waarin Tilroe pleit voor het
museum als ruimte waar kunstwerken getoond worden in hun geschiedenis
en context. De westerse (kunst)geschiedenis is gebouwd op het Grote
Christelijke Verhaal.
Waarom
refereert ze hier niet aan, waarom is het christendom zo ‘uit de
mode’? Niet veel Nederlandse intellectuelen willen de verdenking op
zich laden dat hij of zij ´iets heeft´ met dit ´archaische´
geloof. Alsof hij of zij hiermee het denken heeft uitbesteed.
Bovendien is Tilroe (1946) van de generatie die nog met het geloof is
grootgebracht en er in de jaren 60 en 70 zich ervan bevrijd hebben.
Voor velen van haar generatie was het hiermee een afgedane zaak en is
het Christendom, mede door het doen en laten van de katholieke kerk,
uit het culturele vizier geraakt. Als bindend en inspirerend
verhaal is ze in de wereld van de hedendaagse kunst op een zijspoor
terecht gekomen. Maar of dat terecht is, is de vraag.
Uit Anna
Tilroe´s pamflet klinkt een luide schreeuw om en een verlangen naar
betekenis- en zingeving, nieuwe verbanden, het bijeenbrengen van een
versnipperde wereld. Het christelijke verhaal kan prachtig als
uitgangspunt hiervoor dienen. Bovendien heeft het door de eeuwen heen
een enorme beeldenrijkdom voortgebracht, waarop we verder kunnen
bouwen. Dit alles houdt niet in dat we terug moeten naar de
middeleeuwen en naar een middeleeuws geloof. Evenmin betekent dit
dat we de bijbelse verhalen letterlijk moeten gaan uitbeelden. Het
christendom en haar beeldtraditie biedt zoveel aanleiding voor zowel
inhoudelijke als formele vermenging dat de koudwatervrees ongegrond
is. Bovendien heeft de moderne kunst van de laatste 150 jaar ons
zoveel middelen tot onze beschikking gesteld, en is er door de
digitale revolutie zoveel mogelijk geworden, dat er een ongekende
rijkdom voor ons in het verschiet ligt.
Hiermee
is de in de eerste 50 bladzijden van de Ja-Sprong geschetste
problematiek van de vercommercialisering van de kunst nog niet
opgelost. Ik heb ook geen idee hoe dat zo moeten. Misschien is er
geen oplossing en moeten we ons neerleggen bij het feit dat kunst
altijd heeft gefunctioneerd in het kielzog van rijkdom en macht. Met
uitzondering van zo´n 50 na-oorlogse jaren in Nederland. Er zullen
ook altijd kunstenaars zijn die pogen zich hieraan te onttrekken. Met
meer of minder succes.